Woensdagmiddagen
Twee bijzondere invullingen van woensdagmiddagen herinner ik me.
De eerste is een herinnering dateert van toen ik bij de juf in klas 1 en 2 zat. We hadden thuis, zoals in heel veel gezinnen de leuke filmpjes van de jam van Flipje uit Tiel gespaard. Ik had enkele rolletjes, die ik in de heuse thuisbioscoop kon draaien en aan andere kinderen kon laten zien. Dat deed ik af en toe op een woensdagmiddag, als het weer niet zo denderend was. Met mooi weer immers speelde je buiten. Vrij van school, heerlijk, dan kon je allerlei leuke dingen doen. Er werd op de woensdagmiddag niet gewerkt in de bakkerij. Die was mooi schoongemaakt. Alles glom erover.
Het was in de jaren na de oorlog, de grote oude oven stond er nog met daarnaast de rijskast. In 1949 is dat allemaal weggegaan en is er een nieuwe elektrische oven gekomen, veel kleiner van formaat. Als het weer dan niet zo mooi was, dan vroeg ik schoolvriendjes en kinderen uit de buurt of ze Flipjesfilmpjes wilden bekijken. Op ronde blikken van onder andere Damco en van Zeelandia - daar zaten bakkerijgrondstoffen in -, zaten ze dan voor het schermpje, waar ik al afrollend de film van Flipje van de ene kant naar de andere kant oprolde. Niet te vlug, want je moest wel de tekst goed kunnen lezen. Na een glaasje ranja van mijn moeder en een koekje volgde Flipjesfilmpje nummer 2 of 3. Het was een alleraardigste bezigheid.
De andere herinnering stamt uit klas 5 en 6. Ik zat toen in de klas bij het hoofd der school. Hoewel ik een aantal zaken bij de die meester niet zo prettig vond – ik heb daarover al wel eens verteld – had de beste man toch ook enkele heel leuke dingen. Zo stond er vanaf de lente tot laat in de herfst elke maandagmorgen altijd weer een jampotje met een aantal verschillende bloemen of plantjes. De meester vertelde onder biologie dan van alles over die plantjes. Hij vertelde ook, waar hij ze geplukt had, aan de Stenendijk, of op de Molleweerd, in Genne of Streukel, langs de oude dijk naar Zwolle, langs de Dedemsvaart, of in de vaarten en velden in het Staphorsterveld of in de uiterwaarden van het Zwartewater, om maar enkele vindplaatsen te noemen. De meester vertelde ook van giftige en beschermde planten.
Het was de bedoeling dat je zelf op zoek ging en de plantjes opzocht en dan natekende of droogde tussen oude kranten onder een stapel boeken en de kenmerken van de plantjes opschreef in een schrift. Vreemd vond ik het, dat mijn beste schoolvriend daar niets aanvond, hij ging liever andere dingen doen, maar zijn neefje uit de Keppelstraat vond het heel interessant en boeiend en met hem trok ik er dan op de woensdagmiddag op uit of direct na schooltijd. Zo vonden we heel wat plantjes een tekenden we die na in een mooi schrift, droogden ze en legden zo ons eigen herbarium aan. Ronde of vierkante stengels, zoals de gele en witte dovenetel, bloemen met kelkbladeren of zonder zoals de vogelmelk. We leerden ook dat je de berenklauw niet met je blote handen moest pakken, want dan kreeg je brandblaren aan je handen. In de herfst zochten de zaaddozen van de gele lis, keurig verpakt in de zaaddoos, die op een augurk leek. We roken aan de wortel van de kalmoes, we keken naar de rose zwanenbloem met de rose
bloemen wiegend in de vaart in het Staphorsterveld, de hele vaart stond er vol mee en toch was die plant beschermd net als de krabbenscheer, die in de zomer de gezaagde dikke bladeren boven het water uitstak en maar kleine witte bloempjes had, in de winter zonk de plant weer naar de bodem om niet te bevriezen. Beschermd, we vonden het vreemd, want de vaarten, juist de vaarten die wat achteraf lagen, lagen er vol mee. En op de Molleweerd plukten we na het verhaal van de meester heel zorgvuldig een paarsrose gevlekt en wit tulpje van de kievitsbloem. Het was een kunst om alleen de bloem en de stengel te plukken. Ook die bleek beschermd. Zo leerde je de namen van planten en bloemen en de kenmerken daarvan spelenderwijs. Mooi vond ik de kardinaalmuts, die in de herfst een oranje mutsje onder het paarse kreeg. En we keken naar de giftige planten, zoals de doornappel met de gevaarlijke stekels, de zwarte bessen van de wolfkers, die zo vertelde de meester in kloostertuinen stonden en ook op vaalten en belten waar omkruid gestort werd voorkwamen. Aan de rand van het koren zochten we naar de bolderik, die vroeger het koren kon vergiftigen en die daarom zo zeldzaam was geworden. Nu kan ik tegen mijn kleinkinderen de namen van de planten noemen, waarmee ze aankomen: ‘Opa, wat is dit?’ Dat is zenegroen, en dat is hondsdraf. Dat is witte smeerwortel, die is er ook in het paars. En kijk, daar zie je de dotterbloem en speenkruid.
Het was een geweldig leerzame woensdagmiddaginvulling.