Vliegeren
Een prachtige bezigheid waarmee we middagen bezig konden zijn was vliegeren met een zelfgemaakte vlieger. Je was eerst al een tijdje bezig om je vlieger te maken. We haalden de latjes van 1 cm bij 1 cm bij timmerman Van der Stege, die zijn werkplaats had in de voormalige Rooms-katholieke kerk op de hoek van de Hoogstraat en de Raamstraat. Je kon als je goed rondkeek nog wel zien, dat de huidige werkplaats vroeger een kerk geweest was. Die paar latjes kregen we zo maar. Als we vroegen wat het moest kosten, dan zei hij steevast: ‘Dat komt wel goed!’ Vliegerpapier haalden we bij Drupsteen op de Hoogstraat – die winkel verkocht bijna alles, dat was echt een winkel van Sinkel - of bij kantoorboekhandel Sterken in de Ridderstraat. Touw en lijm hadden we thuis wel. En dan kon het voorbereidende vliegerwerk beginnen. Nu moest je van de latjes een kruis maken in de verhouding van 3:2. Eerst legde je een lange lat neer en je mat daarvan de lengte, dat moest 105 cm zijn, dan zette je op 35 cm van boven van boven een streepje, daar moest de dwarslat komen, die moest dan 70 cm zijn, 34 en een halve cm aan weerszijden van de lange lat. Dan deed je lijm op de kruising van de twee latjes en maakte je de kruising goed vast met touw. Op de vier uiteinden van de latjes maakte je met een mes een sneetje, daar moest het touw in gelegd worden. Voordat je dat touw erin legde deed je daar ook wat lijm in waardoor het touw goed vast zat. De knoop kwam onderaan met een lusje, daar kon dan de staart aan bevestigd worden, als dat nodig was. Als het geraamte zo klaar was, dan legde je de toekomstige vlieger op het vliegerpapier, je tekende 2 a 3 cm groter af en knipte dan het model uit. Nu ging je de plakranden van lijm voorzien en plakte het omgevouwen papier om het touw, zo kreeg de vlieger vorm en kleur. Nu kon je nog verfraaiende versieringen aanbrengen op de voorkant, bijvoorbeeld een gezicht, dat stond mooi als de vlieger straks in de lucht stond. Nu moest er van uiteinden van de lange lat en de uiteinden van de korte lat een touw gespannen worden aan de voorkant, dat zo’n 35 cm van de kruising geknoopt werd, zodat er ruimte ontstond om de vlieger op te laten. In die knoop kwam weer een lusje, waaraan het touw voor oplaten bevestigd werd. Voor versteviging plakte je op de uiteinden van de latjes, waar het touw zat extra papier. Dat diende twee dingen, ten eerste zat het touw dan goed vast, maar ook werd de vlieger daardoor sterker en zou niet zou gauw gaan scheuren als de vlieger hard met de grond in aanraking zou komen. Na deze theorie kwam de praktijk, het vliegeren zelf. Daarvoor gingen we, als er een goed windje stond, naar de Molleweerd, een grote grasvlakte waar je de ruimte had. Ook gingen we wel naar het veld over de brug, waar we veel voetbalden, ook daar had je flink de ruimte, maar de Molleweerd was mooier. Nu kwam het grote moment, de vlieger met het eigen gezicht kreeg zijn luchtdoop De vlieger werd opgelaten, je vriend hield de vlieger vast, je liep achteruit totdat de lijn aan de voorkant strak stond en riep ‘ja’ of ‘los’, je vriend liet dan de vlieger los en …. de vlieger ging de lucht in. Als alles goed was, want soms moest je onderaan de vlieger aan het lusje een touwtje bevestigen met een graspolletje als verzwaring. Dan ging het beter en stond de vlieger mooier en vaster in de lucht. Met het touw opgewonden om een klosje kon je nu de vlieger hoger laten gaan of bewegingen, zoals duikelingen, laten maken. Niet teveel laten duiken, want dan kon de vlieger ook neerstorten. Al met al was dat de grote vliegerkunst. En daar was je een hele middag zoet mee. Je werd er steeds meer bedreven in.