logojwpott  

jurry pott

Ode aan Hermitage

 

 

Enkele zwarte lijnen

schetsend neergezet

- zo lijkt het -

doen het wit verdwijnen

geven slechts een fruitboom

in de boomgaard aan.

Fruitbomen staan er zij aan zij

vele bomen op een rij,

in een lange baan.

Hoogstam worden ze genoemd

door hun wildgroei geroemd

in vroeger dagen

toen we ze veel zagen.

Cultuur laat echter verdwijnen

de mooie natuurlijke lijnen

gesnoeid tot handzamer formaat,

ach, je weet hoe dat gaat.

Hier nog laat cultuur natuur

ongemoeid, dus ongesnoeid,

zo dat alles welig groeit.

 

naambord hermitage

 

Het is hier heel erg vrij

en in die boomgaard kamperen wij,

de tent kan breeduit staan.

Het paradijs is hier geen droom

maar bewijs van echt bestaan.

 

Het is hier niet ver van het strand

in het mooie Zeeuwse land,

met mooi weer en ook regen

- voor de boeren een zegen –

hier genieten we van de zon,

op ons en aan de horizon.

De weg naar ‘t strand is een pad

overwuifd door alles en nog wat.

Takken van vogelkers en, kijk,

daar in de grove eik

zingt een roodborstje heel zacht

de rode borstvlek op de vacht

tekent haar af tegen het groen

in dit zomerse seizoen.

De stilte ligt hier uitgespreid

als een deken, als een tapijt.

 

02.01 hermitage 2

De vijgenboom aan het pad

heeft al in bloei gestaan,

rijpe vruchten hangen eraan.

Het paradijselijk vijgenblad

hoeft hier geen kledingstuk te zijn,

het lichaam volgt natuurlijk de lijn

zoals God die heeft geschapen, die

natuur is hier in harmonie!

 

Tussen appels van nu en weleer

verschijnen voor de zoveelste keer

de dingen van de dag.

De vrouw, het is haar gegeven

kleurt prachtig het leven

met haar gulle lach,

natuurlijk ongestoord.

Aan de man, die ongehoord

dit alles dankbaar aanhoort

op dit schilderij, tentoongesteld,

waarop in prachtige kleuren

en omringd door bloemengeuren

worden door haar verteld.

zoveel mooie verhalen

over liefde in alle talen,

Om de boomgaard verdringen

de bomen zich, in een haag

vormen ze ’n opgestoken kraag.

De vele vogels zingen

in dit aardse paradijs

hun hemelse wijs.

Heel vroeg, voor alle vogels uit

klinkt het nachtegaalgeluid

 

En in de grote zilverabeel

roekoet de houtduif erg veel.

Hoog in de zomereik

krassen schel de kraaien

ver buiten elk bereik.

De mooie Vlaamse gaaien

vliegen van tak tot tak,

verschuilen zich onder ’t bladerdak.

De merel zingt het hoogste lied,

tu-tju-tu, vergeet-mij-niet.

Gehamer tegen bomen, echt

tikt de bonte specht.

Het kwikstaartje tript heen en weer

snel opvliegend elke keer

en in de verte, het schreeuwen

van de grote mantelmeeuwen

 

01.01 hermitage

De zon brandt heel onze huid,

de lezer weet wat dat beduidt,

zo genieten van het leven

door God aan ons gegeven

in deze boomgaard,

ver van huis en haard,

in dit kluizenaarsnest,

voelen wij ons opperbest,

wij voelen ons hier thuis,

zijn er kind aan huis

Gode zij de eer!

Wat wil een mens nog meer!